De dag ging heen, zonk eenzaam achter
Een
oude wijze vlier,
De meiliedjes werden al zachter,
De
wei lag vol getier —
De kleine krekels riepen:
Kom hier!
Kom hier! Kom hier!
’k Sloop zachtjes door de bronzen wei,
Het
zong er als een lier, —
Ik hoorde ’t — ik was
heel dichtbij —
Dan zweeg’t —
ik zag geen zier, —
't Was verder dat ze ’t
riepen:
Kom hier! Kom hier! Kom hier!
De avond borg zijn schoonheid weg
—
Zijn schatkist op een kier, —
Ik zag het niet, ’k
zocht langs den weg,
Ik zocht zoo’n
zingend dier, —
’t Was ginder dat ze ’t
riepen:
Kom hier! Kom hier! Kom hier!
Ik voelde mij alleen in ’t donker,
Een
sterretje had plezier
En lachte met zijn fijn geflonker
Door
de oude wijze vlier, —
Alleen de krekels riepen:
Kom
hier! Kom hier! Kom hier!
Uit: Van Zon en Zomer (1902)