Willem Kloos

Ik ween om bloemen

Ik ween om bloemen in den knop gebroken
    En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde, die niet is ontloken,
    En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt, en ’k wist — gij zijt weer heengegaan . . .
    Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos, na dien korten waan
    In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:

Zoo als een vogel in den stillen nacht
    Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
        En denkt, ’t is dag, en heft het kopje en fluit,

        Maar eer ’t zijn vaakrige oogjes gansch ontsluit,
    Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door ’t sluimerend geblaarte een zwakke klacht.

Uit: Verzen (1894)