Ik wijd aan U dees verzen, zwaar geslagen
Van
Passie, en Verdoemenis, en Trots,
In
doods-bleek marmer of dooraderd rots,
Al naar mijn kunstnaars-wil
en welbehagen.
Zij zijn doorleefd: ’k heb daarin
neêrgedragen,
Rijk-handig, al wat,
in den loop des Lots,
Aan menschen-liefde
of hooge Liefde Gods,
Dit dood-arm Wezen heeft te voelen wagen.
Ik, die mijn Leven uit-te-zeggen zoek,
Heb
al mijn lieve voelen, zoeken, tasten
En
weten in dit somber boek gevat.
En ’k bied, met dit mijn eerste en laatste boek,
Een
laatsten groet aan U, die met uw vasten
Stap
naast mijn àl te wankle schreden tradt.
Uit: Verzen (1894)