Sikkels klinken;
Sikkels blinken;
Ruischend valt het
graan.
Zie de bindster garen!
Zie, in lange scharen,
Garf
bij garven staan!
’t Heeter branden
op de landen
Meldt den
middagtijd;
’t Windje, moe van ’t zweven,
Heeft
zich schuil begeven;
En nog zwoegt de vlijt!
Blijde Maaiers;
Nijvre Zaaiers,
Die uw loon ontvingt!
Zit
nu rustig neder;
Galm’ het mastbosch weder,
Als gij
juichend zingt.
Slaat uwe oogen
Naar den hoogen:
Alles kwam van daar!
Zachte
regen daalde,
Vriend’lijk zonlicht straalde
Mild op halm
en aar.