Hendrik Marsman

Polderland

Ik loop door ’t polderland
onder den hellen regen;
oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen,

die naar de kimmen gaan;
in lage hemelstreken
heerscht tusschen zwarte kreken
het mistig licht der maan.

o, dertigstroomenland,
het volk dat u bewoont
versombert in krakeelen
die geld en God verdeelen,
purper en doornenkroon.

oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen
die naar de kimmen gaan;
ik loop den morgen tegen
in ’t mistig licht der maan.