De regen valt in den nacht
in het dal, tussen donkere
bergen;
uw haar en uw handen zijn zacht,
maar waar, waar moet
ik mij bergen
in dien laatsten verwilderden nacht
als de hitte
de overmacht
zal verkrijgen op al het zijnde
en de dood in de
vlammen ons wacht.
nu kan ik nog wel bij u schuilen
maar hoe
zal het zijn in dien nacht
als de winden als wolven huilen
en
de eeuwige vierschaar ons wacht.
o God! sta ons bij in het einde;
wij zelven zijn zonder kracht.