Duizendtallen oceanen
Zijn in ’t eindloos waereldmeir
Van mijn bittre weemoedstranen
Slechts een droppel en niets meer.
Honderdduizend exteroogen
Doen den zwerver minder smart,
Dan het branden van mijn oogen,
En het smachten van mijn hart.
Tachtig uitgevaste leeuwen
Om het leger der hijëen,
Kunnen samen nooit zoo schreeuwen,
Als ik huil om u alleen!
Ach, wat blijft me uw afzijn kwellen!
Scheiding, ach, een ijslijkheid!…
Doch — ik zal eens even schellen
Om Katrijn, de linnenmeid.
Diep in droefheid neêrgezegen,
Schrei ik om den dood en ’t graf, —
Kom, Katrijn, de kamer vegen!
En veeg ook mijn tranen af!
Scheiden is niet uit te hoûen,
Lachjens, lusjens gaan dan heen, —
Als Katrijn met Mey gaat trouwen,
Ach, dan blijf ik gants alleen!
Bron: Braga 1843, p. 60.