Sluit uwe oogen op het licht:
dieper zal het branden …
Nimmer is me uw lief gezicht
liever, dan waar ’t veilig ligt
binnen mijne handen.
Keer uw zinnen van den dag:
langer zal hij duren …
Rijker langend wordt uw lach
waar hij schemert door het rag
der verleden uren.
Neuren als een voorjaars-wind
bij geloken wachten …
Mondje, dat geen vraag ontbindt;
oogen zonder vrees, o kind;
en uw haren, bleek en blind
als de maan bij nachte.
Uit: God aan Zee, 1923