Iefma om ane daedne man gretha schil. Soe sprecktma aldus:
Als men om een gedode man klagen wil, dan spreekt men aldus:
Ioe sprect dy eerfnama toe, ende ick sine wird, ende hy an myne greetwird geet. Dat y ane guedne man slayn habbet binna dae alra hagista ferd, dat dullich oen hym deen habbet, deer hi lyflaes fan waerd, ende ban schieldich worden, al soe oen riucht buppa riucht1. Soe y nu mit riuchta dae ban agen toe beten, ende dyne ferd toe ielden, brand, ende, breck toe thyelden. Eerwe ende land toe remen. Dyne ferd toe ielden mit twya tachtich ponden, tachtich heren ende tachtich lyoedem.
De erfgenaam spreekt u aan, en ik voer zijn woord, en hij bevestigt mijn aanklacht. Dat u een goede man hebt doodgeslagen binnen de allerhoogste vrede, dat u hem verwond hebt waardoor hij levenloos werd, en u boeteplichtig bent geworden, zo onrechtmatig en wederrechtelijk, dat u nu volgens het recht de boete en de vrede moet betalen, brand en braak ondergaan, erfgoed en land ruimen. De vrede te betalen met tweemaal tachtig pond, tachtig aan de heren en tachtig aan de lieden.
Soe aegh dy grewa dyne man to bannen by des koninghes ban, dat hy dae gretene iouwe iecht wird iefta seck wird.
Dan moet de graaf de man bannen bij de ban van de koning, dat hij de aanklacht bekent of ontkent.
Nu queth di man hyne thoer aldus gret, hor iechta ner bisecka.
Nu zegt de man dat hij, zodanig aangeklaagd, niet hoeft te bekennen of te ontkennen.
Nu aegh di greuwa dine aesga toe bannane toe een riuchta doem.
Nu moet de graaf de asega gebieden tot een rechtmatig vonnis.
Soe deelt di aesga dat hi om disse daedbante, aldus gret iechta iefta bisecka schil.
Dan wijst de asega dat hij om deze doodslag, zodanig aangeklaagd, bekennen of ontkennen moet.
Nu biseckt hy, ende biut toe riuchtane.
Nu ontkent hij en biedt hij aan zich met eden te zuiveren.
Nu biut di eerfnama dyne oenbringh.
Nu biedt de erfgenaam aan de aanklacht met eden te bevestigen.
Nu2 queth di man hy se nyer mit sine dedladem, oenschieldich toe wirdane, soe hy thore dyne oenbringh ontfaen.
Nu zegt de man dat hij meer recht heeft met zijn zuiveringseden onschuldig te worden, dan hij de bevestiging van de aanklacht met eden moet ontvangen.
Nu aegh dy grewa dyne aesgha toe bannen dat hi riucht deer oen deel.
Nu moet de graaf de asega gebieden dat hij recht daarover spreekt.
Nu deelt dy aesgha dat hy nyaer se mitta oenbring him schieldich toe winnane dan hy se mitta edem, deer hy byoeth oenschieldich toe wirdane.
Nu wijst de asega dat hij [de erfgenaam] met de bevestiging van de aanklacht met eden meer recht heeft om hem [de aangeklaagde] schuldig te krijgen, dan hij [de aangeklaagde] heeft om met de aangeboden eden onschuldig te worden.
Nu di eerfnama di oenbringh deel is. Nu schil hy swara op dae helligem Ende naemt dine man deer deer slayn is, al soe als hy greth waes, dat aegh hy toe swarane.
Nu de erfgenaam de aanklacht met eden toegewezen heeft gekregen, zal hij zweren op de heiligen en de man noemen die doodgeslagen is, zoals hij beklaagd werd, dat moet hij zweren.
Nu di oenbringh sweerren is. Nu aegh di grewa dine aesgha toe banne3 thi een riuchta doem.
Nu de bevestiging van de aanklacht bezworen is, moet de graaf de asega gebieden tot een rechtmatig vonnis.
So deelt di aesga dat hi foerd ghaen schel ende weddia twia tachtich pond, heren tachtich ende tachtich dae lyoedem.
Dan wijst de asega dat hij verder zal gaan en beloven tweemaal tachtig pond, tachtig aan de heren en tachtig aan de lieden.
Nu hi weddet haeth, nu schil hy ane burgha habba deer al soe ryck se deer beta moge herem ende liodem twia tachtich ponda.
Nu hij dat beloofd heeft, zal hij een borg hebben die zo rijk is dat hij de heren en de lieden tweemaal tachtig pond kan betalen.
Nu ist riucht dat hi aegh ane ferd, nacht ende dei, dat hi moghe land ende lioed rema ende siin liif helpa.
Nu is het recht dat hij een vrede zal hebben, nacht en dag, dat hij land en lieden kan ruimen en zijn lijf redden.
Nu spreckt hi foerd op dae sex, ende bigret dine sexta.
Nu spreekt hij verder de zes aan, en klaagt de zesde aan.
Nu queth him di grewa toe ende wisa lioed dat hi deer mede ne weer an ferthe ner an fulliste, ner fiuchtende, dama dine man sloegh binna da alra hagista frede, also onriucht buppa riucht als i nu mitter haulesene beta schillet ende brand ende breck tielda.
Nu zeggen de graaf en wijze lieden aan hem dat hij er niet bij was, noch op de weg erheen, noch tot hulp, noch vechtend, toen men de man doodsloeg binnen de allerhoogste vrede, zo onrechtmatig en wederrechtelijk, zodat hij nu met de hoofdlossing moet boeten en brand en braak moet ondergaan.
Nu aegh di grewa dine aesgha, toe een riuchta dome.
Nu moet de graaf de asega gebieden om een rechtmatig vonnis te wijzen.
Nu deelt di aesgha dat neidam deer hi an dat seck wird bitinget wirth, dat hi da sikeringha habba schil dine schelta, deer him dae ban wr lath, ende dera tolua saun ief hise haet, soe schillet se tiuga dat hi deer mede ne were, an ferste ner an fulliste ner fiuchtane dama dine man sloegh binna da alra hagista banne, also onriucht wr riucht, soe i nu mitter haudlesene naet betha ne thoren.
Nu wijst de asega dat hij, vanwege de ontkenning in het gerecht, hij bewijs zal krijgen van de skelta die de ban over hem voert, en zeven van de twaalf koningsgetuigen als hij ze heeft; zo zullen ze getuigen dat hij er niet bij was, noch op de weg erheen, noch tot hulp, noch vechtend, toen men de man doodsloeg binnen de allerhoogste ban, zo onrechtmatig en wederrechtelijk, dat u nu niet hoeft te boeten met de hoofdlossing.
Dat is alle riucht, ief him dera, wtha breckt dat is biwiis deer him di, aesgha wiisd haet, soe schil hi mitter haudlesene beta, ieff hi mitter haudlesene beth, soe ne thoer hi neen brand thielda,
Nu is het geheel rechtmatig dat, wanneer hem het bewijs ontbreekt zoals de asega hem gewezen heeft, hij met de hoofdlossing zal boeten; als hij met de hoofdlossing boet, dan hoeft hij geen brand te dulden.
Ieff hi naet beta nel binna dae aefta deitinghe, soe aegh di schelta dine bannere toe biedane, dat hine tweer daghen bodie.
Als hij niet boeten wil binnen de wettelijke termijnen, dan moet de skelta de banner gebieden dat hij hem twee dagen dagvaart.
Soe schel di schelta, dis fiaerda deis hine selua bodia dat hi toe houwe comme, ende laeste, als him di aesgha deeld haet.
Dan moet de skelta op de vierde dag hem zelf dagvaarden dat hij naar het hof komt en betalen zoals de asega hem gewezen heeft.
Nu aegh di schelta dis fiaerda deis toe how te commane, ende dat keda, dat hine bodet habbe als him di aesgha deelde.
Nu moet de skelta op de vierde dag naar het hof komen, en verklaren dat hij hem gedagvaard heeft zoals de asega gewezen heeft.
Nu aegh di greuwa dine aesgha toe bannene toe ene doeme.
Nu moet de graaf de asega gebieden om een vonnis te wijzen.
Soe deelt di aesgha, dat di schelta dat tioegha schel, dat hine fol boedet habbe. Ende him schillet sex fulghia, dis koninghes oerkenen binna dae banne.
Nu wijst de asega, dat de skelta bewijzen moet, dat hij hem voledig gedagvaard heeft; en hem zullen zes van de koningsgetuigen binnen het bangebied.
Nu ist riucht dat di greuwa dine aesgha banna schil, thi ene riuchta doeme.
Nu is het recht dat de graaf de asega gebieden moet om een rechtmatig vonnis te wijzen.
Nu deelt di aesgha, dat neidam deer hi boedet waes, ende wrherich thioeged waes, dat hi mit twaem pondem betha schil, endma hine eefta tree daghen dat boedia schel, dat hi twae pond bringhe ende dae haudlesene.
Nu wijst de asega dat, aangezien hij gedagvaard was en weerspannig getuigd was, hij met twee pond moet boeten en dat men hem na drie dagen dagvaarden moet, dat hij twee pond meebrengt en de hoofdlossing.
Soe aegh di schelta dis fiaerda deis eefta toe commane, ende toe kedane dat hine fol boedet habbe.
Dan moet de skelta na de vierde dag komen, en verklaren dat hij hem volledig gedagvaard heeft.
Nu aegh di greuwa dine aesgha toe bannane toe ene riuchta doeme.
Nu moet de graaf de asega gebieden tot het wijzen van een rechtmatig vonnis.
Soe deelt dy aesgha, dat dy schelta, dat bityogha schil dat hyne4 fol bodath habbe. Ende him schillet folghia sex dis koninghes oerkenen5 binna dae banne.
Dan wijst de asega, dat de skelta bewijzen moet dat hij hem volledig gedagvaard heeft. En hem zullen volgen zes van de koningsgetuigen.
Nu dat thyoegh ghinsen is. Nu aegh dy greuwa dyne aesgha toe bannane, thy een riuchta doeme.
Nu de getuigenis volbracht is, moet de graaf de asega gebieden om een rechtmatig vonnis te wijzen.
Nu deelt dy aesgha datma hyne tree daghen boedye, ende dat hy fyouwer pond bringhe ende, dae haudlesene
Nu wijst de asega dat men hem drie dagen dagvaardt, en dat hij vier pond meebrengt en de hoofdlossing.
Soe comt dy schelta dis fyaerda deys, ende seyt dat dat hyne fol boedet habbe.
Dan komt de skelta op de vierde dag en zegt dat hij hem volledig gedagvaard heeft.
Nu dat hy bytioeged is ende hy nyoghen hwara bodeth is. So aegh di greuwa dyne aesgha toe bannane thy een riuchta doeme.
Nu hij overtuigd is en hij negen maal gedagvaard is, dan moet de graaf de asega gebieden om een rechtmatig vonnis te wijzen.
Nu deelt dy aesgha, ney dam dat hy nyoeghen hwara boedeth is toe howe, ende dat een ende tweyntich manna tioegh ghinsen is. Nu aegh aller scheltena lyc thi awane binna sine banne dae branden toe baernane ende dae kedingha toe dwaen.
Nu wijst de asega dat, aangezien hij negen maal gedagvaard is aan het hof, en dat eenentwintig man de getuigenis hebben volbracht, elke skelta ’s avonds de vuren moet ontsteken in zijn district en de bekendmaking moet doen.
An moerne aeghma hyne toe sekane, thi houwe ende toe huse alsma dis koninghes fyand schil, hyne schilma6 dan toe brand ende toe breck dwaen.
’s Ochtends moet men hem zoeken, in het hof en in het huis, zoals men met de vijand van de koning doet, men zal men hem dan brand en braak doen ondergaan.
Ist dat hi ieta comma wil, ende beta als hy wrberd haet eer di fana op were, soe mei hi habba dey ende burghia.
Is het dat hij toch komen wil en betalen wat hij verbeurd is voordat het vaandel is opgericht, dan mag hij hebben dag en borg.
Ieff hy naet ne comt eer dy fanna op were, soe ne mey hi habba dey ner burgha, mer mitter ena hand weddia. Ende mitter7 ander hand laesta.
Als hij niet komt voordat het vaandel opgericht is, dan mag hij geen dag en borg hebben, maar moet hij met de ene hand beloven en met de andere hand betalen.
Ief hy naet betha nelle. Soe aeghmen toe brand ende toe breck toe dwaen, ferdloes toe lidsen, hem ende al syn gued, wt dae fordel toe lidsen ende toe wysen, al ont hi beth mit fyoerteen pondem, ende mit fyoerteenste trymene penningh.
Als hij niet wil boeten, dan moet men hem brand en braak laten ondergaan, vredeloos te leggen, hem en al zijn goed uit zijn huis halen en te wijzen, totdat hij boet met 14 pond en 13⅓ >penning.
Nu dae fersta dera saun di oenbringh swerren is. Nu aegh di grewa dine aesgha thi banna ne toe een riuchta doem.
Nu de laatste van de zeven de aanklacht met eden ondersteund heeft, nu moet de graaf de asega gebieden om een rechtmatig vonnis te delen.
Nu deelt di aesgha, dat nu hi toe brand ende toe breck deen is, ende ferdloes leyd is. Soe hwa soe hine huset, ende howet deer eefter nacht ende dei dat, hi beta schil mitter haudlesene, so hwasoe siin gued flet iefta flent huset ende howat, dei ende nacht soe aegh hi dis koninges ban toe betane mit twam pondem.
Nu wijst de asega dat, nu hij tot brand en braak veroordeeld is, en vredeloos gelegd is, wie dan ook hem daarna dag en nacht in zijn huis of op zijn hof herbergt met de hoofdlossing moet boeten, en wie zijn goed, gaand of vliegend, in zijn huis of op zijn hof bergt, dag en nacht, dan moet hij de ban van de koning met twee pond boeten.
Nu aegh di schelta dat ferdloes gued to bisittane to heerna hand ende to lioda wilker.
Nu moet de skelta het vredeloos goed bezitten ten behoeve van de heren en tot willekeur van de lieden.
Brontekst: Freeska Landriucht (D/Oude druk), p.
108-112.
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe
Brouwer
1D: rincht
2D: nn
3D: banne ne
4D: byne
5D: oerkegen
6D: schima
7D: mtttr