Thir atthena stawinga
De eed van de atte
So j ford fan thisse dei vnt eft aller godis heiliga dei tha silen and tha sil roda and tha hemrikmarum and tha mene wettringum hold and enstich se, anda j thet alle riochtelike riochte, so hot so jo ti clage comme, and that siilscot enige and gaderie, and anderna doem in jowa hawa naut ni kere and j riocht al to lika thine arma and thine rika, tha sibba and thine framda, thine liawa and thine letha, tha fiande and thine friunde, and j naut om ni gunge mit ther wirde ni wit ther wirde mer j riocht riocht riochter se. hoderso icket jo stawad habbe so naut stawad hab, al vnt thet een attha berre ti riochten, thet j thet riuchte riochte.
Dat u voortaan vanaf deze dag tot na Allerheiligen, de zijlen en de zijlroeden en de hemriksloten en de gemeenschappelijke wateren toegedaan en tot voordeel zult zijn. En dat u dat alles rechtvaardig berecht, wat ook tot u als klacht komt, en dat u de zijlschot1 overeenkomt en inzamelt, en geen ander oordeel kiest voor uw eigen bezit, en dat u gelijk berecht de armen en de rijken, de verwanten en de vreemden, de geliefden en de ellendigen, de vijanden en de vrienden, en dat u niet om zult gaan, noch met de waarheid noch tegen de waarheid, maar dat u een rechtvaardige rechter zult zijn, of ik het u nu voorgezegd heb of ik het u niet voorgezegd heb, alles voor zover een atte dat behoort te berechten, dat u dat rechtvaardig zult berechten.
That jo god also etc.
Dat God u alzo helpe enz.
Brontekst: Codex Unia
Transcriptie: Ph. Heck, Die
friesische Gerichtsverfassung und die mittelfriesischen Richtereide,
in: Mittheilungen des Instituts für Österreichische
Geschichtsforschung VII, Innsbruck: Wagner 1909, p.
741-784.
Vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer
1Belasting op waterlossing.