Ambtseed van de schepenen van Sneek

Hier beghint die stouwinghe.

Hier begint de (eed)staving.

Dit sydzet jemma ende swerret by Godt ende jemma ziel, van dissa dey ont lettera Jeersdey ende dyn dey al, disse sted ende burghers houd ende gonstich ende trouw toe wessen riuchtis riucht ende riuchtis reden; ende [haet] jemma toe san falt toejenst emmen, hit sie steden, landen, haudscippen jef jelkers liode, deer ws sted en burghers moya wollet boppa riucht en reden, jef wze fryheydt willet foerminrya jef krensa; dat jemma dat scutte en kere scellet mey reed ende mey dede, alsoe als jemma best konna ende moeghen.

Dit zegt en zweert u bij God en uw ziel, van deze dag tot de volgende nieuwjaarsdag en die hele dag, deze stad en burgers toegedaan en gunstig en getrouw te wezen met rechtvaardig recht en rechtvaardig woord; en wat u als twistgeding voorkomt tegen iemand, hetzij steden, landen, hoofdelingen of andere lieden, die onze stad en burgers lastig willen vallen tegen recht en reden of onze vrijheid willen verminderen of krenken, dat u dat schutten en keren zult met raad en met daad, naar beste kunnen en vermogen.

Claghe, dolghen en daeden.

Aanklacht, wonden en doodslag.

Foerd, haet jemma toe claghe kompt ende deer een Schepenna beert toe riuchten, dat jemma dat riuchtlike riucht; is hit an dode helsem, an breynwonden, is hit an utschettena aeghin, is hit an gersfallich ledum, ist an lamma ledum, an inride dolguen, ist an meta dolgum jef an lessa dolgen, hit zee an hodyna seren1, dat hit zee, dat jemma dat riuchthelycke riucht.

Voorts, wat tot u als aanklacht komt en dat een schepen behoort te berechten, dat u dat rechtvaardig berecht. Is het om dode halzen (doodslag), om hoofdwonden, is het om uitgestoken ogen, is het om afgehouwen ledematen, is het om verlamde ledematen, om ingesneden wonden, is het om maatwonden of om kleinere wonden, om wat voor een verwonding het ook gaat, dat u dat rechtvaardig berecht.

Van wieldlike seckin.

Van gewelddadige zaken.

Foerd, haet jemma toe claghe comt van wieldlike seckin, hit is an huusbrand, huusbreck, an huussteeth, an huussleeck, is hit an huusraeff, notraeff, quyckraeff, is hit an scipraeff, ist an scaeckraeff, iz ’t an weed, an wepen, an gold, an silver, an slayna penningen, is hit an wapeldranck, iz ’t an needmond, sie hit an hodyna raeflike an wieldlike secken, dat hit ze, dat jemma dat riuchtlike riucht.

Voorts, wat u tot aanklacht komt van gewelddadige zaken, hetzij van brandstichting, van inbraak, van het instoten en inslaan van huizen, hetzij van roof in het huis, van roof van veldvruchten, van roof van vee, hetzij van roof uit een schip, hetzij van gewelddadige roof, hetzij van kleren, van wapens, van goud, van zilver, van geslagen penningen, hetzij van onderdompeling, hetzij van verkrachting, hetzij van welke roofachtige of gewelddadige zaken, dat het zij, dat u dat rechtvaardig berecht.

Foerd, al disse tyngha ende punten, deer ich jemma hab naemd jeff naet naemd, hit ze fan dadem, fan dolgum, fan wieldlicke seckin, deer een Sceppen bert to riuchten, dat jemma dat riuchtet ney inhald wsis stedboeck ende wilkeren. Ende haet punten in ws stedboek naet bescriouen sint, dat jemma riucht ney usze Freescha landriucht en ney syd en plygha [fan] Weynbritzeradeel.

Voorts, al deze dingen en punten, die ik u heb genoemd of niet genoemd, hetzij van doodslag, van wonden, van daden van geweld, die een schepen behoort te berechten, dat u die berecht naar inhoud van ons stadsboek en willekeuren. En welke punten in ons stadsboek niet beschreven zijn, dat u die berecht naar ons Friese landrecht en naar gewoonte en gebruik van Wymbritseradeel.

Toe riucht compt.
Toe fynd compt.

Wat te berechten komt.
Wat te vonnissen komt.

Foerd, haet jemma toe riucht compt, dat jemma twyscha twyra tael een riuchten doem doet. Ende hat jemma toe fynde compt, dat jemma dat riuchtlike fynd, hit ne zee, dat jemma da wyrd wyten ende jemma da wirde foerdbrengha, alzo fyr alst riucht daya mey. Ende hat een Sceppene bert toe riuchten, dat jemma dat riuchtlike riucht. Ende om nenerhande saek, deer jemma toe riucht compt, neen meede nym hoer penyngh ner pennichwird ney der wirde ner toejens der wirde, mer dat jemma riucht toe lika dyn arma az dyn ryka, den fraemd als den sibba.

Voorts, wat u ter berechting voorkomt, dat u tussen tweespraak een rechtvaardig oordeel geeft. En wat u te vonnissen voorkomt, dat u dat rechtvaardig vonnist, tenzij u de waarheid niet weet en u de waarheid voortbrengt, voor zover het recht het toelaat. En wat een schepen behoort te berechten, dat u dat rechtvaardig berecht. En dat u om een zaak, die u ter berechting voorkomt, geen beloning neemt, noch geld, noch geldswaarde, [om te rechten] volgens de waarheid, noch tegen de waarheid, maar dat u gelijkelijk berecht de arme en de rijke, de vreemdeling en de bloedverwant.

Conclusio.

Besluit.

Dat jemma dat naet leet om nen need, ner om herana reed, om fryonda gonst, ner om frouwena sponst, ner om nenerhande secka, deer jemma batya of scadya moghe an lyf jef an guet, dat jemma Godt help ende al syn Hilga een riuchtis eedis ende dyn onmeens.

Dat u dat niet laat uit nood, noch op raad van heren, uit gunst voor vrienden, noch door verleiding van vrouwen, noch om enige zaak, die u baten of schaden mocht aan lijf of aan goed. Dat God u helpe en al zijn heiligen, dat dit een rechte en niet meinedige eed zij.

Brontekst: Bijlage van een kopie van het stadboek van Sneek uit het Sneker archief
Transcriptie: A. Telting, De Friesche stadrechten, ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff 1883, p. 137-139.
Vertaling: A. Telting, Het Oud-Friesche stadrecht (diss. Leiden), ’s-Gravenhage: Henri J. Stemberg 1882, p. 141-143.
Bewerking: Bouwe Brouwer

1Volgens Telting zou in de tekst staan: “lyodyna jeren”. In de ambtseed van de skelta volgens de Codex Unia staat de vergelijkbare zinsnede: “hu dena serum”.