Eed betreffende roerend goed
Alsa helpe thi God and syn hilge modir,
sente Marie;
alsa helpe thi God and sente Michael and alle
Godes anglar;
alsa helpe dy God and sente Iohanes Baptista,
Godis depere,
and alle patriarcha and alle propheta Godis;
alsa
helpe thi God and sente Pedir and sente Iohannes
and alle tha
tuelf apostela and tha fiower ewangelista,
thet hio thi alsa
wyse tore ferre hond vses Drochtenes1,
to domesdey,
sa thu thinne eth elle riuchte swere and naut
menis.
Dan helpen jou God en zijn heilige
moeder Maria;
dan helpen jou God en de heilige Michael en alle
engelen van God;
dan helpen jou God en de heilige Johannes
Baptista, de doper van God,
en alle patriarchen en alle
profeten van God;
dan helpen jou God en de heilige Petrus en de
heilige Johannes
en alle twaalf apostelen en vier
evangelisten,
dat zij jou dan wijzen naar de rechterhand van
onze Heer op de dag van het oordeel,
als jij je eed oprecht
zweert en niet gemeen.
Alsa helpe thi God and sente Stephin,
thi forma martir, and alle Godis martilar;
alsa helpe thi God
and thi trouwa sente Nyclaus and alle Godis biscopar;
alsa
helpe thi God and sente Katherina and alle Godis meghetha
and
alle syne hilgha, ther send a himelrike and a erthrike2,
thet
thu thine eth elle riuchte swere and naut menis.
Dan
helpen jou God en de heilige Stefanus, de eerste martelaar, en alle
martelaren van God;
dan helpen jou God en de trouwe heilige
Nicolaas en alle bisschoppen van God;
dan helpen jou God en de
heilige Catharina en alle maagden van God
en al zijn heiligen,
die in de hemel en op aarde zijn,
dat jij je eed oprecht zweert
en niet gemeen.
Thet thi God alsa hold and alsa
helpande3
se;
alsa bruc thu thines liwis and alre thinra lithena;
alsa
bruc thu thines wittis and alle thines skettis;
olsa bruc thu
wedis and alle thines godis.
Dat God jou
genegen en behulpzaam mag zijn,
Dan maak je gebruik van je lijf
en al je leden,
Dan maak je gebruik van je paard en al je
vee,
Dan maak je gebruik van je kleed en al je goed.
Ic wituie thi by tha forma weda, ther ma
thi ontach, tha thu anda tha ruald comest,
thet is thet ereste
wede, and thet leste, ther thu hebba scalt to domisdey,
tho
fara tha elemathiande Godes ondletha
and hit thenna thi alsa
helpe tofara Gode, vse Hera,
and thu thet efter domisdey alsa
dreghe tha alonga ruald4,
tha
thi tha fathera tho thera tsiurca drogin
and thi prester crisma
and cristende and tha helegha depinge onleyde,
and by tha
lichera, ther thi inna thine hond rachte,
tha thi tha fathera
tho tha fonte drogin
and thi tha prestere tha diowele bynom and
use Drothene bifel;
alsa thu kume tofara Godis achinum
and
thu thenna nebba to iewena nauder golt ther selwer,
wara tha
thina erma sele,
thet hiu tha diowele alsa vndhuerwe and vse
Drothene alsa to dele werthe,
sa thu thina eth elle riuchte
swere and nawit menis.
Ik bezweer jou bij het
eerste kleed, dat men jou aantrok, toen jij ter wereld kwam,
dat
is het eerste kleed, en het laatste, dat jij hebben zult op de dag
van het oordeel
voor het aangezicht van de almachtige God,
en
mag het jou dan helpen voor God, onze Heer,
en mag jij het ook
na de dag van het oordeel dragen in de eeuwige wereld,
toen de
peetouders jou naar de kerk droegen
en de priester jou chrisma
verleende, christen maakte en het heilig doopsel toediende
en
bij de kaars, die hij jou in de hand gaf,
toen de peetouders
jou naar het doopvont droegen
en de priester jou van de duivel
bevrijdde en onze Heer aanbeval,
dat wanneer jij dan komt voor
de ogen van God
en jij dan goud noch zilver hebt te geven,
maar
alleen je arme ziel,
dat jij de duivel dan ontgaat en onze Heer
ten deel valt,
als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.
Nu wituie ick thi bi tha helga vrleste
and bi alle hilge scriftem,
thet thi ti hilge vrlest and tha
hilga scrifta alsa to nethum werthe
to domisdey tofara tha
ellemachtiande5
Gode,
bi tha helgha corpus Domini, bi tha Godis selwis lickoma,
bi there helga oliene.
Nu bihald thu alsa tha olieue ant thet
ombecht ant alle thisse wenthar,
ther ick thi tefara nomad
hebbe,
sa thu a thisse wordem nauwit liacze.
Nu
bezweer ik jou bij het heilig evangelie en bij alle heilige
schriften,
dat jou het heilig evangelie en de heilige schriften
ook tot genade worden
op de dag van het oordeel voor de
almachtige God,
door het heilige Corpus Domini, door het eigen
lichaam van God, door het heilig oliesel.
Behoud dan nu het
oliesel en de bediening en alle zaken,
die ik jou hiervoor
genoemd heb,
als jij met deze woorden niet liegt.
Nu wituie ick thi bi da fia and bi tha
federerwe,
bi tha witha and bi tha forth skecte,
bi tha
fia, ther thu mitha ethe halst and welt behalda,
thet thu ne
thantse thinie fia mith nene falska te winnenda.
Nu
bezweer ik jou bij het roerend goed en bij het vaderserf,
bij
de paarden en bij het verdere vee,
bij het roerend goed, die
jij met de eed behoudt en wilt behouden,
dat jij er niet aan
denkt om roerend goed met valsheid te winnen.
Alsa werth thu berawet liwes and alle
thinra lithena and alle thinra hewena and thinra fif sinna,
thes
smeckes, rhenis, there fele, here and there siune;
thermithe
werthe thi this fia flande and wiakade;
alsa ri werthe thi
thina hewa sa thi thit wede,
ther thu a thisse wordem
bespreke,
ief thut mith falleske thanze te winnande.
Dan
wordt je beroofd van lijf en van al je leden en van al je bezit en
van je vijf zintuigen,
van smaak, van reuk, van gevoel, van
gehoor en van gezichtsvermogen;
daardoor ontloopt en verdwijnt
je vermogen
evenzo vergankelijk wordt jou je bezit als dit
kleed,
waarop jij met deze woorden zweert,
als jij het met
valsheid denkt te winnen.
Nu hald thu alsa wit and sketfia and
alle thine forthrede,
alsa thu thine eth elle riuchte swere and
nawit menis.
Nu behoudt jij dan je vermogen aan
paarden en vee en al jouw verdere uitrusting,
als jij je eed
oprecht zweert en niet gemeen.
Nu wituie ick thi buppa fon there pota
al thore litteca thane,
hit se a felle, hit se a flaske,
hit
se a edderum, hit se a sinum,
hit se a herta, hit se a
liwera,
hit se a lithum, hit se a lithaletum,
hit se anda
lessera, hit se anda marra,
thet thu alla thina litoma alsa
behalde tuise il and sward
fon farendum and fon fretma,
fon
beyllum and fon briasechtum
and fonra letha6
fallanda ewele,
sa thu thina eth al riuchte swere and nawit
menis.
Nu bezweer ik jou van het topje van je
kruin tot je kleine teen,
hetzij in het vel, hetzij in het
vlees,
hetzij in de aderen, hetzij in de pezen,
hetzij
in het hart, hetzij in de lever,
hetzij in de leden, hetzij in
de gewrichten,
hetzij aan het mindere, hetzij aan het
meerdere,
dat dan je hele lichaam tussen voetzool en hoofdhuid
vrij mag blijven
van etterbuilen en van vraat,
van builen
en van geestesziekten
en van de smartelijke vallende
ziekte,
als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.
Vrflokin and vrmalediad wertha thi olle
thine kata and olle thina lithmatha,
fliande werthe thi thiu
wick and alle thiu woldsket,
alsa fliande werthe thi tha rira
sa thit wede oppa liwe,
and thetter fon thina liwa nen erwa ni
sprute,
thet thu nebbe thinis bedda god stelen ne vrhelen,
sin
ne wart, thiu ne gret.
Vervloekt en vermaledijd
mogen dan al je koten en al je ledematen worden,
weglopen mogen
je koeien en al je varkens,
ook moge je rijkdom dan even
vergankelijk worden als dit kleed op je lijf,
en dat er van
jouw lijf nooit erfgenamen ontspruiten,
dat jij het goed van je
bedgenoot niet hebt gestolen of verborgen,
het zijne niet hebt
verminderd en het jouwe niet vergroot.
Thet7
thi God alsa helpe and alle sina helga,
thet <thu8>
thina eth hebbe al riuchte sweren and nawit menis.
Dat
God jou dan mag helpen en al zijn heiligen,
dat jij je eed
oprecht hebt gezweerd en niet gemeen.
Qui debent iurare.
Thine fiaeth
aghen tha frouwa the swerena9
and therto achta withethar,
alder ma him betighet dern fias,
alsa ma oftne stol vrtiach,
and thet skel wesa bi achta markum
thet lereste.
Ac ach ma hine te suerane vmbe alle tha lametha,
ther vppa thet thrimene lif falleth, and ther niugen
withethar.
Kempth ac thiu bothe oppe en half10
lif, sa send hit tuelf withethar to tha fiaeth.
Kempth ack thiu
bote oppa en tuede lif, sa send hit achtene withethar to tha
fiaethe.
Qui debent iurare. (Wie moeten
zweren.)
De Fiaeth moet door de vrouwen worden gezworen met
acht relikwie-eden erbij,
als men haar bij het verlaten van de
echtelijke woning beschuldigt van verduistering van roerende
goederen,
en die zal wezen van ten minste acht mark.
Ook
heeft men hem te zweren vanwege alle verlammingen die boven een
derde lijf (weergeld) vallen en wel met negen relikwie-eden
erbij.
Komt ook de boete boven een half lijf, dan komen er
twaalf relikwie-eden bij de fiaeth.
Komt ook de boete boven een
twee derde lijf, dan zijn er 18 relikwie-eden bij de fiaeth.
Brontekst:
Tweede Emsiger Handschrift (E2), p. 1-6.
Transcriptie: M.
de Haan Hettema, Oude Friesche Wetten, eerste deel,
Leeuwarden: G.T.N. Suringar 1846, p. 251-253.
Vertaling en
bewerking: Bouwe Brouwer
1MS. drothenes.
2MS. aertthrike.
3MS. hepande.
4MS. rauld.
5MS. elle mathtiande.
6MS. lerha
7MS. thit.
8“thu” moet hier weggevallen zijn.
9MS. swerenena.
10MS. hals.