Fiaeth

Eed betreffende roerend goed

  1. Alsa helpe thi God and syn hilge modir, sente Marie;
    alsa helpe thi God and sente Michael and alle Godes anglar;
    alsa helpe dy God and sente Iohanes Baptista, Godis depere,
    and alle patriarcha and alle propheta Godis;
    alsa helpe thi God and sente Pedir and sente Iohannes
    and alle tha tuelf apostela and tha fiower ewangelista,
    thet hio thi alsa wyse tore ferre hond vses Drochtenes1, to domesdey,
    sa thu thinne eth elle riuchte swere and naut menis.


    Dan helpen jou God en zijn heilige moeder Maria;
    dan helpen jou God en de heilige Michael en alle engelen van God;
    dan helpen jou God en de heilige Johannes Baptista, de doper van God,
    en alle patriarchen en alle profeten van God;
    dan helpen jou God en de heilige Petrus en de heilige Johannes
    en alle twaalf apostelen en vier evangelisten,
    dat zij jou dan wijzen naar de rechterhand van onze Heer op de dag van het oordeel,
    als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.

  2. Alsa helpe thi God and sente Stephin, thi forma martir, and alle Godis martilar;
    alsa helpe thi God and thi trouwa sente Nyclaus and alle Godis biscopar;
    alsa helpe thi God and sente Katherina and alle Godis meghetha
    and alle syne hilgha, ther send a himelrike and a erthrike2,
    thet thu thine eth elle riuchte swere and naut menis.


    Dan helpen jou God en de heilige Stefanus, de eerste martelaar, en alle martelaren van God;
    dan helpen jou God en de trouwe heilige Nicolaas en alle bisschoppen van God;
    dan helpen jou God en de heilige Catharina en alle maagden van God
    en al zijn heiligen, die in de hemel en op aarde zijn,
    dat jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.

  3. Thet thi God alsa hold and alsa helpande3 se;
    alsa bruc thu thines liwis and alre thinra lithena;
    alsa bruc thu thines wittis and alle thines skettis;
    olsa bruc thu wedis and alle thines godis.


    Dat God jou genegen en behulpzaam mag zijn,
    Dan maak je gebruik van je lijf en al je leden,
    Dan maak je gebruik van je paard en al je vee,
    Dan maak je gebruik van je kleed en al je goed.

  4. Ic wituie thi by tha forma weda, ther ma thi ontach, tha thu anda tha ruald comest,
    thet is thet ereste wede, and thet leste, ther thu hebba scalt to domisdey,
    tho fara tha elemathiande Godes ondletha
    and hit thenna thi alsa helpe tofara Gode, vse Hera,
    and thu thet efter domisdey alsa dreghe tha alonga ruald4,
    tha thi tha fathera tho thera tsiurca drogin
    and thi prester crisma and cristende and tha helegha depinge onleyde,
    and by tha lichera, ther thi inna thine hond rachte,
    tha thi tha fathera tho tha fonte drogin
    and thi tha prestere tha diowele bynom and use Drothene bifel;
    alsa thu kume tofara Godis achinum
    and thu thenna nebba to iewena nauder golt ther selwer,
    wara tha thina erma sele,
    thet hiu tha diowele alsa vndhuerwe and vse Drothene alsa to dele werthe,
    sa thu thina eth elle riuchte swere and nawit menis.


    Ik bezweer jou bij het eerste kleed, dat men jou aantrok, toen jij ter wereld kwam,
    dat is het eerste kleed, en het laatste, dat jij hebben zult op de dag van het oordeel
    voor het aangezicht van de almachtige God,
    en mag het jou dan helpen voor God, onze Heer,
    en mag jij het ook na de dag van het oordeel dragen in de eeuwige wereld,
    toen de peetouders jou naar de kerk droegen
    en de priester jou chrisma verleende, christen maakte en het heilig doopsel toediende
    en bij de kaars, die hij jou in de hand gaf,
    toen de peetouders jou naar het doopvont droegen
    en de priester jou van de duivel bevrijdde en onze Heer aanbeval,
    dat wanneer jij dan komt voor de ogen van God
    en jij dan goud noch zilver hebt te geven,
    maar alleen je arme ziel,
    dat jij de duivel dan ontgaat en onze Heer ten deel valt,
    als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.

  5. Nu wituie ick thi bi tha helga vrleste and bi alle hilge scriftem,
    thet thi ti hilge vrlest and tha hilga scrifta alsa to nethum werthe
    to domisdey tofara tha ellemachtiande5 Gode,
    bi tha helgha corpus Domini, bi tha Godis selwis lickoma, bi there helga oliene.
    Nu bihald thu alsa tha olieue ant thet ombecht ant alle thisse wenthar,
    ther ick thi tefara nomad hebbe,
    sa thu a thisse wordem nauwit liacze.


    Nu bezweer ik jou bij het heilig evangelie en bij alle heilige schriften,
    dat jou het heilig evangelie en de heilige schriften ook tot genade worden
    op de dag van het oordeel voor de almachtige God,
    door het heilige Corpus Domini, door het eigen lichaam van God, door het heilig oliesel.
    Behoud dan nu het oliesel en de bediening en alle zaken,
    die ik jou hiervoor genoemd heb,
    als jij met deze woorden niet liegt.

  6. Nu wituie ick thi bi da fia and bi tha federerwe,
    bi tha witha and bi tha forth skecte,
    bi tha fia, ther thu mitha ethe halst and welt behalda,
    thet thu ne thantse thinie fia mith nene falska te winnenda.


    Nu bezweer ik jou bij het roerend goed en bij het vaderserf,
    bij de paarden en bij het verdere vee,
    bij het roerend goed, die jij met de eed behoudt en wilt behouden,
    dat jij er niet aan denkt om roerend goed met valsheid te winnen.

  7. Alsa werth thu berawet liwes and alle thinra lithena and alle thinra hewena and thinra fif sinna,
    thes smeckes, rhenis, there fele, here and there siune;
    thermithe werthe thi this fia flande and wiakade;
    alsa ri werthe thi thina hewa sa thi thit wede,
    ther thu a thisse wordem bespreke,
    ief thut mith falleske thanze te winnande.


    Dan wordt je beroofd van lijf en van al je leden en van al je bezit en van je vijf zintuigen,
    van smaak, van reuk, van gevoel, van gehoor en van gezichtsvermogen;
    daardoor ontloopt en verdwijnt je vermogen
    evenzo vergankelijk wordt jou je bezit als dit kleed,
    waarop jij met deze woorden zweert,
    als jij het met valsheid denkt te winnen.

  8. Nu hald thu alsa wit and sketfia and alle thine forthrede,
    alsa thu thine eth elle riuchte swere and nawit menis.


    Nu behoudt jij dan je vermogen aan paarden en vee en al jouw verdere uitrusting,
    als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.

  9. Nu wituie ick thi buppa fon there pota al thore litteca thane,
    hit se a felle, hit se a flaske,
    hit se a edderum, hit se a sinum,
    hit se a herta, hit se a liwera,
    hit se a lithum, hit se a lithaletum,
    hit se anda lessera, hit se anda marra,
    thet thu alla thina litoma alsa behalde tuise il and sward
    fon farendum and fon fretma,
    fon beyllum and fon briasechtum
    and fonra letha6 fallanda ewele,
    sa thu thina eth al riuchte swere and nawit menis.


    Nu bezweer ik jou van het topje van je kruin tot je kleine teen,
    hetzij in het vel, hetzij in het vlees,
    hetzij in de aderen, hetzij in de
    pezen,
    hetzij in het hart, hetzij in de lever,
    hetzij in de leden, hetzij in de gewrichten,
    hetzij aan het mindere, hetzij aan het meerdere,
    dat dan je hele lichaam tussen voetzool en hoofdhuid vrij mag blijven
    van etterbuilen en van vraat,
    van builen en van geestesziekten
    en van de smartelijke vallende ziekte,
    als jij je eed oprecht zweert en niet gemeen.

  10. Vrflokin and vrmalediad wertha thi olle thine kata and olle thina lithmatha,
    fliande werthe thi thiu wick and alle thiu woldsket,
    alsa fliande werthe thi tha rira sa thit wede oppa liwe,
    and thetter fon thina liwa nen erwa ni sprute,
    thet thu nebbe thinis bedda god stelen ne vrhelen,
    sin ne wart, thiu ne gret.


    Vervloekt en vermaledijd mogen dan al je koten en al je ledematen worden,
    weglopen mogen je koeien en al je varkens,
    ook moge je rijkdom dan even vergankelijk worden als dit kleed op je lijf,
    en dat er van jouw lijf nooit erfgenamen ontspruiten,
    dat jij het goed van je bedgenoot niet hebt gestolen of verborgen,
    het zijne niet hebt verminderd en het jouwe niet vergroot.

  11. Thet7 thi God alsa helpe and alle sina helga,
    thet <thu8> thina eth hebbe al riuchte sweren and nawit menis.


    Dat God jou dan mag helpen en al zijn heiligen,
    dat jij je eed oprecht hebt gezweerd en niet gemeen.

  12. Qui debent iurare.
    Thine fiaeth aghen tha frouwa the swerena9 and therto achta withethar,
    alder ma him betighet dern fias, alsa ma oftne stol vrtiach,
    and thet skel wesa bi achta markum thet lereste.
    Ac ach ma hine te suerane vmbe alle tha lametha, ther vppa thet thrimene lif falleth, and ther niugen withethar.
    Kempth ac thiu bothe oppe en half10 lif, sa send hit tuelf withethar to tha fiaeth.
    Kempth ack thiu bote oppa en tuede lif, sa send hit achtene withethar to tha fiaethe.


    Qui debent iurare. (Wie moeten zweren.)
    De Fiaeth moet door de vrouwen worden gezworen met acht relikwie-eden erbij,
    als men haar bij het verlaten van de echtelijke woning beschuldigt van verduistering van roerende goederen,
    en die zal wezen van ten minste acht mark.
    Ook heeft men hem te zweren vanwege alle verlammingen die boven een derde lijf (weergeld) vallen en wel met negen relikwie-eden erbij.
    Komt ook de boete boven een half lijf, dan komen er twaalf relikwie-eden bij de fiaeth.
    Komt ook de boete boven een twee derde lijf, dan zijn er 18 relikwie-eden bij de fiaeth.

Brontekst: Tweede Emsiger Handschrift (E2), p. 1-6.
Transcriptie: M. de Haan Hettema, Oude Friesche Wetten, eerste deel, Leeuwarden: G.T.N. Suringar 1846, p. 251-253.
Vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1MS. drothenes.

2MS. aertthrike.

3MS. hepande.

4MS. rauld.

5MS. elle mathtiande.

6MS. lerha

7MS. thit.

8“thu” moet hier weggevallen zijn.

9MS. swerenena.

10MS. hals.