Formulier opening seendgerecht

  1. Cum presidere debet decanus in sinodo accersitis ad se assessoribus, primo dicat antiphonam “veni sancte spiritus”, versiculus “emitte spiritum”, collectarius “Deus, qui corda”, deinde quaerat a circumstantibus si sit tempus sinodalia excercendi, quibus consensientibus, sic inchoat voce teutonica:1

    Wanneer de deken de seend moet voorzitten, zegt hij eerst, na de bijzitters bij zich te hebben geroepen, de antifoon “Veni Sancte Spiritus” (Kom, Heilige Geest), de vers “Emitte Spiritum coelo” (Zend uw Geest uit), het gebed “Deus, qui corda” (God, Gij hebt de harten)2. Daarna moet hij de omstanders vragen, of het de juiste tijd is om de zitting van de seend te doen plaatsvinden. Wanneer deze instemmen, vervolgt hij aldus in de volkstaal3:

  2. Alle da deer to disse godes huse to sind here da ladie ic foerd, datse to sinde cumme: iefma se oenspreckt datse sindelic anderde.

    Allen die tot de seend van dit godshuis horen, die nodig ik verder uit, dat ze naar de seend komen; als men hen aanspreekt dat ze naar de voorschriften van de seend antwoorden.

  3. Ferd ban ick mi selm ende mine mannen, ende alle mannem to da sinde ende fan da sinde fanda huse ende toe da huse dat enich man oderen wald iefta onriucht dwe dat wrbiede ick bi da banne.

    Vrede ban ik voor mijzelf en voor mijn mannen, en voor alle mannen op de seend, en onderweg van huis naar de seend, en onderweg van de seend naar huis, dat enig man een ander geweld of onrecht zou aandoen, dat verbied ik bij de ban.

  4. Ferd ban ic disse godes huse, ende alle godes husen oen, also dena guede als redelick in dine wethem heert ende riuchtelic in commen se, dat him nimmen deer oen dwe wald, iefta onriucht dat wrbiede ick bi dae banne.

    Vrede gebied ik voor dit godshuis, en voor alle godshuizen, aan al zodanig goed als redelijk tot het heiligdom behoort en rechtmatig ingekomen is; dat iemand daaraan geweld of onrecht doet, dat verbied ik bij de ban.

  5. Sind slitane wrbiede ick, wnhlest wrbiede ick, alle deerwe soen wrbanne ick efter dam dat hit toe claghe commen is.

    Verstoring van de seend verbied ik, gejuich verbied ik, alle schadelijke verzoening verbied ik nadat het tot een klacht is gekomen.

  6. Da fogeden to disse haudsto, ende to da capellen deer hyr wt maked sint, dae ladie ick foerd, ende monia se bi dae eede deer se sworen, dama se thoe foegheden kaes. Ioff dit godes huis, ende disse capellen deer al hyr wt maked sint. Al soe tacht ende timmerad se oen howe, ende oen hoff werum, oen yrsen, ende oen eke, ende oen tecke, oen doerem ende oen drompelem, oen boeckum ende oen byldem, oen tzyelken ende oen corporalen, oen gharem, ande oen alter leckenen: ende alle secken, deer dae heren dae presteren, thi dae goedes tyenst byhoeff sint dat ienna se onbanplichtich se.

    De voogden van deze hoofdkerk, en van de kapellen die hieruit voortgekomen zijn, die nodig ik verder uit, en ik vermaan hen bij de eed die ze zweerden toen men hen tot voogden koos. Of dit godshuis en deze kapellen die hieruit voortgekomen zijn alzo van een dak voorzien en gebouwd zijn, aan hof en aan hofbeschutting, aan ijzer en aan hout, en aan dak, aan deuren en aan drempels, aan boeken en aan beelden, aan kelken en aan corporalen4, aan gewaden en aan altaardoeken; en aan alle zaken die de heren priesters nodig hebben voor de godsdienst, dat zij onbanplichtig zijn.

  7. Alle dae ienne deer to der haud stoe iefta toe dae capellum deer aldeer wt tacht ende timmerad se eniges ieldis schieldich se ina wax schot ina buter schot ina deeckma ina minra schot iefta ina mara schieldum, deer monie ick alle lioden to datse disse goedes husem hiara schielda eer der clage bitellie, also fyr so se onbanplichtich willet bliwa.

    Al diegene die aan de hoofdkerk, of aan de kapellen die daaruit van een dak zijn voorzien en gebouwd zijn, enig geldbedrag schuldig is, zij het in wasschatting, in boterschatting, in tienden, in kleinere schatting of in grotere belasting, daartoe vermaan ik alle lieden, dat ze deze godshuizen hun belasting voor de klacht betalen, voor zover ze onbanplichtig willen blijven.

  8. Deinde provocet scabinos cum venerint dicat eis:

    Vervolgens roept hij de schepenen naar voren en als zij gekomen zijn zegt hij:

  9. Ick monie io bi da ede deer y sworen dama io tida riuchta kaes ende bi iuwer seluis sele dat y da wird sidse ende da leyne lete ende wrogie ws haet y witen deer wrogelick is, se hit oen britsen fyra. And an betta manslachten hoerdom iefta wrhoer wiliga iefta ta werie, hwaso byiouna lioden iefta wida lyoden rawet, iefta onfuchten habbe, dat y se ws foerd bringe.

    Ik vermaan jullie bij de eed die jullie zweerden toen men jullie tot het recht koos en bij jullie eigen ziel dat jullie de waarheid zeggen en de leugen laten en bij ons beschuldigingen aanbrengen over hetgeen jullie weten wat beschuldigbaar is. Zij het om verbroken feestdagen, en om aanbeden doodslagen5, hoererij of overspel, wichelarij of toverij, wie begeven lieden6 of gewijde lieden berooft, of aangevochten hebben, dat jullie het aan ons verder brengt.

  10. Bi disse selua moninga, so monie ic al iuwe lioden by da ede deerse da himel koningh toe hulde sworen ende bi hiara seluis sele, so haetso hia bet witen dan ienna datset ienna bringe, ende ienna ws foerd bringe.

    Bij deze zelfde vermaning, vermaan ik alle jullie lieden, bij de eed waarmee ze de hemelse koning ten hulde zweerden, en bij hun eigen ziel, dat wat zij beter weten dan jullie, dat ze het jullie aanbrengen, en jullie het aan ons verder brengen.

  11. Alle falsche clage ende alle onriuchte wroginge da wrbiede ic bida banne ende spreck deer bihoef se, ende wi willet iern riuchta als wi best connen ende mogen.

    Alle valse aanklachten en alle onterechte beschuldigingen die verbied ik bij de ban en spreek wie daaraan behoefte heeft, en wij willen graag rechten naar ons beste kunnen en vermogen.

Brontekst: Freeska Landriucht (D/(Oude) Druk)), p. 89-91.
Transcriptie, vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1Door het vele gebruik van afkortingstekens is de Latijnse tekst moeilijk te ontcijferen. Schotanus (Christianus Schotanus, Beschryvinge van de heerlyckheydt van Frieslandt tusschen ’t Flie end de Lauwers, Wellens 1664, p. 70.) geeft als transcriptie:
„Cum praesidere debet decanus in Synodo accersitis ad se assessoribus primo dicat antiphonam, veni sancte Spiritus, vel emitte spiritum coelo Deus, qui cor. Deinde quaerat a circumstantibus si sit tempus synodolia exercendi, quibus consentientibus, sic inchoat voce teutonica:”
Volgens de lezing van Schotanus heeft de deken de keuze tussen de antifonen “Veni sancte Spiritus” en “Emitte spiritum coelo Deus, qui cor”. De eerste is een bekende antifoon, van de tweede antifoon heb ik geen spoor kunnen ontdekken.

2Veni, Sancte Spiritus, reple tuorum corda fidelium: et tui amoris in eis ignem accende.
Kom, Heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van uw liefde.

V. Emitte Spiritum tuum, et creabuntur.
R. Et renovabis faciem terrae.
V. Zend uw Geest uit en alles zal herschapen worden.
R. En gij
zult het aanschijn van de aarde vernieuwen.

Oremus. Deus, qui corda fidelium Sancti Spiritus illustratione docuisti: da nobis in eodem Spiritu recta sapere; et de eius semper consolatione gaudere. Per Christum Dominum nostrum.
Laat ons bidden. God, Gij hebt de harten van de gelovigen door de verlichting van de Heilige Geest onderwezen: geef dat wij door die Heilige Geest de ware wijsheid mogen bezitten, en ons altijd over zijn vertroosting verblijden. Door Christus onze Heer.

Amen.
Amen.

3Voce teutonica. Letterlijk: in de Duitse taal.

4Het corporale is het witte linnen doek waarop in de kerk tijdens de eucharistieviering de gaven van brood en wijn worden geplaatst.

5Het is onduidelijk wat met “betta manslachten” (aanbeden doodslagen) wordt bedoeld. Mogelijk gaat het om doodsverwensingen.

6Begeven lieden: kloosterlingen (monniken en nonnen) en kluizenaars