Oudfries kroniekje

Volgens een handschrift uit de Ommelander Archieven.1

  1. Als wy lesset in Cronicis, dat deer weren tree broeren, deer Freeslant aerst begunden. Thy ena heet Friso. Thy ora heet Saxo. Thy tredda heet Bruno.2 Thy Saxo maket dat land fan Saxonia, that coem van syn nama, ende that land by der Elve, by da vloede. Thy odera broder, dy heet Bruno, dy maked Bruynswyck ende Wostfalen, that loegh is byder Wysere. Ende al deer tymrade hy een steenhuys, deer hieten is Bruuns berch. Thy tredda heet Friso, deer is Vriesland efter naemd. Ende dis Friso, dy taech saun synnen ende een dochter. Ende hy sette elcken sijnne in een sonderlinga Zeland der saunselanden. Ende dyo dochter Wymede, ther is also naemd, tha setta hy in Wymidis land, deer that wetter om ghyngh, Hylderici, Thitinarici ende Caldaleni. This wolden da broederan breda, that is twisscha da Wisere and tha Elva. Lytick is, theer wonyan and sint wrdrewen to Schata and tho Hamerstene. Tha deel send strenstzen alder to. Thisse land send aldus hieten: Haddingaland, Dithmerscha land, Kedingha land. Dat is wtkommen fan Wimkema land.

    Zoals wij lezen in de kronieken, waren er drie broers die zich als eerste vestigden in Friesland. De ene heette Friso. De andere heette Saxo. De derde heette Bruno. Saxo stichtte het Saksische land, dat naar hem genoemd is, en het land aan de Elbe bij de zee. De tweede broer heette Bruno, hij stichtte Brunswijk en Westfalen, dat gelegen is aan de Wezer, en daar bouwde hij een steenhuis genaamd Brunsberg. De derde heette Friso, naar hem is Friesland genoemd. En deze Friso kreeg zeven zonen en een dochter. En hij zette elke zoon in een afzonderlijk zeeland van de zeven zeelanden. En de dochter, Wymede, zij is ook vernoemd, zette hij in Wymidisland, dat omringd wordt door water, Hilderici, Dithmarschen en Hadeln. Dit gebied wilden de broers uitbreiden, het ligt tussen de Wezer en de Elbe. Weinigen wonen daar en ze zijn verdreven naar Hammerste Stade, een gebied dat daar aan grenst. Deze landen heten: Haddingaland, Dithmarschen en het land Kehdingen. Deze zijn voortgekomen uit het Wimkemaland (de gouw Wimodi).

  2. Tha koem die Koningh fan Danmercken ende dy Koningh fan Zweden inda saun Zelanden ende bytwonghen hyemen, that hya da holtena wutha een nomen. And nomense ende bethen oen da afgoden, al ont God syn gracie ende syn nede weder santhe.

    Daarna kwamen de koning van Denemarken en de koning van Zweden in de zeven zeelanden en bedwongen hen, dat ze de houten halsbanden aannamen. En ze namen ze aan en aanbaden de afgoden, tot God zijn genegenheid en zijn nut weer zond.

  3. Dy lettera paus Gregorius, thy santhe sancten Willebrord fan England to Holwert in Freeslant to predikian ende wr al Freeslant. Ende sinte Bonifacius, dier een archibiscop was to Utracht en wr Freesland. Ende sinte Bonifacius, ther thim marteldom daijde to Dockem.

    Paus Gregorius II zond de heilige Willibrord van Engeland naar Holwerd in Friesland om te prediken over heel Friesland. En de heilige Bonifatius, die een aartsbisschop was te Utrecht en over Friesland. En de heilige Bonifatius die de marteldood stierf te Dokkum.

  4. Ende da hy daed was, tha coem die Koningh Ludulphus van Saxonia in Freesland ende bytwangh al Aesterland al toe Groninghen toe, dat hya da afgoden an bethen. Ende litick waster al in Aesterland byhalden, ner hit was al foerden.

    En toen hij dood was, kwam koning Ludolf van Saksen in Friesland en bedwong heel het Oosterland tot aan Groningen, dat zij de afgoden aanbaden. En weinig was er al in Oosterland behouden, want het was allemaal vergaan.

  5. Item al deer eefter soe coem deer een biscop, ther Wilhaldus hiete, deer was een archibiscop to Brema, that byder neda ons Heren Jesu Christi. Ther is twisscha tha Wysere ende tha Elva and onder tha broderen and in Igmodis and in Yelkis land in Aesterland. And lethen al fula weder makia and consecreria in gueda lauwa.

    Ook kwam daarna een bisschop daarheen die Willehad heette. Hij was aartsbisschop te Bremen, dat tot nut van onze Heer Jezus Christus. Dat is tussen de Wezer en de Elbe, en onder de broeders en in Igmodis (Wigmodisland) en in elk land in Oosterland en lieten zeer veel weer maken en consecreren in godsgeloof.

  6. Ende Ludulphus regered Freesland naet mere than fiouwer jere eefter Sinte Bonifacius dode. Thisse Ludulphus, thy wonath byder Lauwertze; hij was seer dwalich ende dwaleth seer.

    En Ludolfus regeerde Friesland niet meer dan vier jaar na de dood van de heilige Bonifatius. Deze Ludolf woonde bij de Lauwerszee. Hij was zeer dwalig en dwaalde zeer.

  7. Thisse archibiscop Wilhaldus tho Breman, this bikeer da Aesterga land and Westerga land alheel.

    Deze aartsbisschop Willehad te Bremen bekeerde Oostergo en Westergo geheel.

  8. Sanctus Lyudgerus, thy was dy aerste biscop to Monstere and thet by Koningh Kaerlis regimenth. Ende dy bykeerde disse landen: Hunesschea land, Humertse, Fyvlgara land, Reydera lant, Emische, Broechmana land and al da land, deer omma lidzian sint. That folck bykeerde hy al to der Crystenheit. Ende alle disse land stellat hera to Monstre toder gaestelicheed.

    De heilige Liudger was de eerste bisschop van Münster en dat tijdens het bewind van koning Karel. En hij bekeerde deze landen: Hunsingo, Humsterland, Fivelgo, Reiderland, Emsigo, Brokmerland en alle landen die daaromheen gelegen zijn. Het volk bekeerde hij geheel tot het christendom. En al deze landen zullen behoren aan de geestelijkheid van Münster.

  9. Gregorius was biscop to Utrecht ende Sanctus Wilhaldus was biscop to Brema.

    Gregorius was bisschop te Utrecht en de heilige Willehad was bisschop te Bremen.

  10. Fredericus, der Freesena biscop, was to Utracht. That was onder tha Keysere Lyodowicus, deer Koningh to Franckricke was. Ende thet onder da frouwa Judith Koninghinne was ende was hertoga dochter van Bavaria.

    Fredericus was bisschop van de Friezen te Utrecht. Dat was onder keizer Lodewijk, die koning van Frankrijk was. En dat terwijl vrouwe Judith koningin was en zij was de dochter van de hertog van Beieren.

  11. Isbrandus was dy aersta biscop to Hyldersem. Theer ney was sunte Lyudzerus brother, deer dy aersta biscop was tho Monster.

    Isbrandus was de eerste bisschop te Hildesheim. Hij werd opgevolgd door de broer van de heilige Liudger, die de eerste bisschop was van Münster.

  12. Biscop Fredericus to Utracht, deer ward daed slagen, dy leyt thoe Utracht3.

    Bisschop Fredericus te Utrecht werd doodgeslagen, hij ligt in Utrecht begraven.

  13. Die byscop Baldricus, dy quam deer na, dy brochte dis lichamen: sancti Ponciani, sancti Pancracii, sancti Benigni, sancte Agathe by al here handen to Utracht.

    Bisschop Baldricus kwam na hem, hij bracht de lichamen van de heiligen Pontianus, Pancratius, Benignus en Agatha met eigen handen naar Utrecht.

  14. Koningh Puppijn is een Koningh in Franckrijke and is Koningh Kaerlis vader. Gaffridus was een Koningh van Deenmercken. Ende Radbodus was da Freesna aersta Koningh ende was een kyndes kynt. Ende Koningh Kaerl wan Freesland vanden Koningh Radbodus. Ende da foer hy weder to huys in Daenmerkera land myt synre here. Tha koem Koningh Kaerl and seeth da to riuchte to Fraenkere wr da Freesen.

    Koning Peppijn was koning van Frankrijk en was de vader van koning Karel. Gaffridus was koning van Denemarken. En Radboud was de eerste koning van de Friezen en diens zoon. En koning Karel veroverde Friesland op koning Radboud . En die keerde met zijn leger terug naar huis in Denemarken. Toen kwam koning Karel en sprak in Franeker recht over de Friezen.

  15. Tha Freesen wonnen een stad in Hispania, dyo hiete Flixibama, fanden Sarracenen ende tha Heydene. Al deer ward litika Popka daed schetten fan Freesland.

    De Friezen veroverden een stad in Spanje, die heet Lissabon, op de Saracenen en de heidenen. Daar werd de kleine Popka van Friesland doodgeschoten.

  16. Ende da fan Dockem ende anders Kersten lyode, de wonneth een floeth, that were op enen dyep, ther heet Nyla Thio stad heet Damita, ther weren Sarracenen ende other Heyden. Ende tha fan Dockem wonnen thet aerst. Die Heyden worpen ther wth grekis fyoer. Deer to jeens soe dede da fan Dockem pissia in dat sand. Da frya Freesen hadden een wth Fyvllinga land, dy hede een yseren flayla in synre hand ende sloech nether, dat hem nymman to jeens mochte staen.

    En die van Dokkum en andere christenen veroverden een vloot die op een rivier lag met de naam Nijl. Die stad heet Damiette, daar waren Saracenen en andere heidenen. En die van Dokkum veroverden hem als eerste. De heidenen wierpen daar Grieks vuur uit. Die van Dokkum pisten daartegen in het zand. De vrije Friezen hadden iemand uit Fivelgo met een ijzeren vlegel in zijn hand en die sloeg iedereen neer, zodat niemand hem kon weerstaan.

  17. Lamberth, dy was fan Katryp, dy sloech twa dusent manna daed op sinte Maria burch in Prusen, deer foerdeckt weren in sacken ende op waynen quamen ende sculden wynnen Maria burch in Prusen.

    Lambert was van Katrijp, hij sloeg 2.000 man dood op Sint-Mariaburg in Pruisen, deze waren verstopt in zakken en kwamen op een wagen en zouden Mariaburg in Pruisen veroveren.

  18. Mynna, ther was boren wter Westergo, dij foerde dyn wympel to Akrom4, do dat werde ghewonnen. Ende thy ward daed schetten.

    Minna was in Westergo geboren, hij voerde het vaandel te Aken, toen dat veroverd werd. En hij werd doodgeschoten.

  19. Ende da Freesen wonnen Aken mit da Keyser Wilhelmus.

    En de Friezen veroverden Aken met keizer Willem.

Brontekst: Handschrift uit het Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (Ommelander Archieven, inv. no. 60, f. 10v-11v.)
Transcriptie: J.E. Heeres, ‘Een manuscript van een Oud Friesch Kronijkje, berustende op het Rijksarchief te Groningen’, De Vrije Fries 17 (1890), p. 437-448.
Vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1Het Oudfries kroniekje is ook overgeleverd in het Jus Municipale Frisonum (J).

2J: Bruun

3Volgens J ligt hij niet in Utrecht, maar in Deventer begraven.

4J: Akis