Vredesgebod van de grietmannen van Wymbritseradeel

  1. Halda litic to hleste, guede meente! Ic let et iemma wyta, ney dam dat wy gretmannen send in Waghenbruggeradeel, God iou ’t, dat wy ’t alsoe moeten wessa, dat wy ws siel fuldwe, ende nemmen nen onriucht dwe, soe dwe wy ws siel allerfullest.

    Geef mij kort aandacht, goede gemeente. Ik laat jullie weten dat wij grietmannen zijn (geworden) in Wymbritseradeel. God geve het, dat wij het zodanig mogen zijn dat wij onze ziel voldoen en niemand enig onrecht doen. Dan doen wij aan onze ziel het meeste recht.

  2. Deer neyderhand, als wy gretmannen sent, ende dae warem wrsecka schellath, zoe biede wy ws ende ws neymanniga een festen ferd, by xiiii beten ende xiiii jeldum, ti dae waer ende it ta waer.

    Omdat wij naderhand, als wij grietmannen zijn, en de warven1 bezoeken zullen, zo gebieden wij ons en onze opvolgers een vaste vrede bij 14-voudige boete en 14-voudig weergeld, (op weg) naar de warf en op de warf.

  3. Ende foert zoo bieda wy ws, mey riuchteren iefta zidem, ti dae waer ende fan dae waer, een festen ferd, bi x beten.

    En voorts gebieden wij onze mederechters en ambtsgenoten, (op weg) naar de warf en van de warf, een vaste vrede bij tienvoudige boete.

  4. Ende voert soo bieda wy weduwen ende wesen, deer ws waer forseketh, een ferd, bi x beten.

    En voorts gebieden wij weduwen en wezen die onze warf bezoeken een vrede bij tienvoudige boete.

  5. Ende foert alle dae ienne, deer ws waer forsekende sent, dam kede wy en ferd, by vii beten.

    En voorts al diegenen die onze warf bezoeken, die verkondigen wij een vrede bij zevenvoudige boete.

  6. Ende deer mey keda wy fan des riuchtis weyna, hat buppa viii pundem is, fyf beta, ende bynya viii pundem, thribete.

    En daarbij verkondigen wij van de rechtswegen, wat boven acht pond is, een vijfvoudige boete en beneden acht pond een drievoudige boete.

  7. Ende foerth soe wrbieda wy alle raef ende reynd, breck ende brand, ende fangenscip, ende alle wieldelicka seckum, by sauwen twintiga pond.

    En voorts verbieden wij alle roof en plundering, breuk en brand, en gevangenschap, en alle gewelddadige zaken bij 27 pond.

  8. Foerd soe wrbieda wy alle falsche meta, falsche yelna, falsche wicht, falsche tollen, ende foerd alle falscheyt, deer dat lantriucht fan sprect, hoe dat ick et naemd hebbe soe naeth, by da hoghista bode, deer wy befella moghen.

    Voorts verbieden wij alle valse maat, vals geld, valse el, vals gewicht, valse tollen en voorts alle valsheid waar het landrecht van spreekt, of ik dat nu wel of niet genoemd heb, bij de hoogste boete die wij bevelen mogen.

  9. Foerd soe wrbiada wy wreer ende wrscheer, raeferten ende raefdelta, ende alle wieldelicka seckum, bi da hagista bode, dyr wy wrbieda moghen ief byfella.

    Voorts verbieden wij overploegen (over de grens ploegen) en overmaaien (over de grens maaien), roofploegen en roofafgraven en alle gewelddadige zaken, bij de hoogste boete die wij verbieden of bevelen mogen.

  10. Foerd soo byfella wy ’t alle dae ienne, deer habbit zylen iefta zylroeden, diken, weghen iefta dammen, dat se tyaen ende temen hensich ende herich halda, bi da haghesta bode, der wy bifella moghen.

    Voorts bevelen wij dat al diegenen die zijlen of zijlroeden, dijken, wegen of dammen hebben, dat zij deze dienend en getemd, onderdanig en gehoorzaam houden, bij de hoogste boete die wij bevelen mogen.

  11. Foerd soe keden wy weduwen ende wesen, ende alla manna likum, een festen ferd, ende in zyn foirndel to sitten, also langh vnt hy mit riuchte wrwonnen se, bi da haghesta bode, deer wy leda moghen, etc.

    Voorts verkondigen wij weduwen en wezen, en alle mensen eveneens, een vaste vrede, en in zijn voordeel te zitten, zo lang tot hij met recht overwonnen zal zijn, bij de hoogste boete die wij mogen opleggen, enz.

  12. Nv, gueda meenth! hoeda yemma van schaa, ende misdwaeth naeth. Hwa naeth misdeth, die thoer naeth bettria. God iou, dat al riucht wol halden wirt!

    Nu, goede gemeente, hoedt jullie voor schade en misdraagt jullie niet. Wie zich niet misdraagt, die hoeft niet te herstellen. God geve dat aan alle recht wel gehouden worde.

Brontekst: Jus Municipale Frisonum (J)
Transcriptie: M. de Haan Hettema, Oude Friesche wetten, tweede deel, tweede stuk, Leeuwarden: G.T.N. Suringar 1851, p. 305-306.
Vertaling en bewerking: Bouwe Brouwer

1De warf is de plaats waar het gerecht wordt gehouden.